Bij coöperatief leren (ook wel samenwerkend leren) leren de kinderen door samen te werken en van elkaar te leren. Hier zeven werkvormen voor in de klas.
Coöperatief leren
De gedachte achter coöperatief leren is dat kinderen elkaar versterken. De zwakke leerlingen krijgen uitleg en aanmoedigging van de sterkere leerlingen en de sterkere leerlingen leren de stof op een hogere niveau beheersen door de stof aan anderen uit te leggen. Het draait dus niet alleen om de lesstof, maar ook het sociale aspect is belangrijk. De kinderen leren van de interactie met elkaar. Coöperatief leren gaat uit van vier basisprincipes:
- Gelijke deelname
- Individuele aanspreekbaarheid
- Positieve wederzijdse afhankelijkheid
- Simultane interactie
Hier zeven werkvormen voor in de klas.
1. Experts
De kinderen worden ingedeeld in groepjes en onderzoeken een onderwerp. Zo worden zij allen ‘expert’ van een onderwerp. Daarna worden de groepjes gehusseld en delen de ‘experts’ met de anderen wat ze geleerd hebben.
2. !?
De kinderen lezen een tekst en zetten een ‘!’ bij nieuwe informatie en een ‘?’ bij zinnen of woorden waar ze vragen bij hebben. Daarna bespreken de kinderen in groepjes de uitroeptekens en vraagtekens en helpen elkaars vragen te beantwoorden.
3. Quiz en zoek
Alle kinderen schrijven een vraag (bij de lesstof) op een blaadje. Zodra iedereen een vraag heeft bedacht lopen de kinderen rond en proberen iemand te vinden die het antwoord weet op de vraag. Ondertussen proberen ze ook zelf vragen te beantwoorden.
Meer weten? Bekijk eenvoudig coöperatief leren tellen met kleuters of Leraar24 voor praktische tips en voorbeelden.
4. Om de beurt
In tweetallen bespreken de kinderen een onderwerp. Daarbij krijgen ze om en om de beurt. De leerkracht kan verschillende kaartjes uitdelen met daarop onderwerpen of vragen voor de kinderen om te bespreken.
5. Hoeken
De leerkracht hangt in elke hoek van het lokaal antwoorden op (bijvoorbeeld A, B, C en D) en stelt een vraag. De kinderen lopen naar de hoek toe wat volgens hen het goede antwoord is en bespreken met de anderen in de hoek waarom ze dat antwoord hebben gekozen.
6. Showtime
De kinderen zitten in tweetallen en de leerkracht stelt een vraag. Zachtjes moeten de kinderen in hun tweetal overleggen over het goede antwoord. Het goede antwoord schrijven ze op (hun wisbordje). Zodra de leerkracht zegt ‘Showtime’ draait iedereen zijn bordje om en laten hun antwoord zien.
7. De gallerij
Aan het einde van de les laten de kinderen hun werk open op tafel liggen. Daarna loopt iedereen rond en kan elkaars werk bekijken. Eventueel kun je alle kinderen memoblaadjes geven waarop ze hun tips en tops kunnen opschrijven.